En zo reed ik dan op een dinsdag richting Frankrijk en aansluitend Italië .
De eerste stop was in Bastogne, het Aleppo van België. Wat is hier veel platgebombardeerd zeg. Om het andere huis staat er nieuwbouw in deze stad. Voor zover je het nog een stad kunt noemen. Het is een lange winkelstraat, met een op wonderbaarlijke wijze gespaarde kerk.
Maar de winkelstraat is natuurlijk rijk gelardeerd met barretjes met lekkere Belgische biertjes, dus een trappist ging er wel in na de eerste reisdag.
Daarna weer verder naar het zuiden, waar ik in Luxemburg smulde van de dieselprijzen en bij het tankstation jongemannen met armenvol sigarettendozen de taxfree shop zag verlaten. Kennelijk goeie handel met de tabaksprijzen van dit moment.
Op m’n uitgezochte plekje voor die nacht bleek alles vol te zijn en dat was maar goed ook, want de dichtstbijzijnde camperplek bleek een wereldplek aan de Moezel. Rust en een overdaad aan het geluid van vogels. Ik sta aan een grasveldje dat grenst aan de Moezel en hoor elk kwartier 4 kerkklokken luiden, maar het stoort me niet en op deze herdenkingsavond heeft het ook wel wat.
De volgende dag was het Bevrijdingsdag en Hemelvaartsdag en dat was te merken ook op de weg. Wat een drukte van komende en gaande vakantiegangers. Nu zie ik met eigen ogen hoe het camperen is toegenomen. Om de andere auto rijdt er een camper mee en de overnachtingsplekken zijn voller dan anders. Dat belooft wat voor de zomer!
Onderweg geniet ik van de prachtige kleurencombinatie van koolzaadgeel en frisgroene weilanden. Wat is de natuur in de lente toch mooi!
Ik eindig m’n reis voor die dag in een klein Frans dorpje dat grenst aan de zogenaamde Voie Verte, een oude spoorlijn die wordt gebruikt als fietspad.
En wat me meteen opvalt, is dat de Fransen nu plotseling de fiets hebben ontdekt. En niet de gewone, nee, de E-bike en waar ze vroeger geen stap zonder de voiture deden, rijden ze nu met hetzelfde vaartje op hun fiets. Zonder enige kennis van (fiets)verkeersregels, maar wel met dubbele snelheid. Dat vraagt om problemen dus. Waar wij van kinds af aan al gewend zijn dat we de weg moeten delen met auto’s, zijn zij alleen maar bezig met zichzelf op de been te houden, want ze zijn niet gewend zo hard te gaan op de fiets, dus dat is alle zeilen bijzetten voor beide partijen op de weg. Maar het moet gezegd, Frankrijk heeft z’n fietswegennet behoorlijk uitgebreid de laatste jaren, dus daar profiteert iedereen nu van.
En wat voel ik me toch weer lekker in de camper. Lekker filosoferen onderweg, mensen observeren en herinneringen ophalen aan m’n andere reizen. Ik zag er best tegenop om van m’n plekje in Brabant weg te gaan, maar ben nu toch blij dat ik ben vertrokken. Zoveel moois weer gezien, lekker gefietst en even niks aan m’n kop.
En nu al weer lekker in Zuid-Frankrijk met een lekker warm zonnetje, na een enerverende rit door de bergen. Met twee navigatiesystemen, waarvan 1 voor de vrachtwagen, reed ik op weg naar Grignan. De beide navigatiedames bleven stug volhouden dat ik door de stad kon rijden, maar zelf had ik al m’n twijfels. En in tegenstelling tot het Hollandse vingertje dat meteen terechtwijst als er iets fout gaat, denken de Fransen: zoek ’t maar uit.
Maar gelukkig was daar een behulpzame Franse wandelaar die me tegenhield en me zei om te draaien. Ja hoor, omdraaien: 6 meter lang, 2.50 meter breed en aan beide zijden geparkeerde auto’s.......
En toen kwamen er uit het niets stoere brandweermannen aangelopen (ik stond klem voor hun kazerne), die me centimeter voor centimeter achteruit lieten rijden, tussen de geparkeerde auto’s lieten laveren, 3 maal heen en weer en terug lieten steken en toen was ’t gefikst en kon ik weer verder. Nou ja, goed voor m’n zelfvertrouwen.
Maar daarna heb ik van schrik de smalle weggetjes maar even gelaten voor wat ze waren en kwam ik gelukkig verder zonder kleerscheuren aan in Vaison la Romaine, waar ik nu met zicht op de Mt. Ventoux dit verhaaltje zit te schrijven op een terras van een wijnboer. Want wijn moet erbij zijn in Frankrijk!
De Mont Ventoux, een klassieker uit de Tour de France, die me steeds stond uit te dagen om ‘m te beklimmen. Maar 15 jaar geleden heb ik ‘m met m'n zoon samen beklommen. En mooier wordt het vast niet dacht ik, dus ik liet het maar zo.
Maar…het begon toch te kriebelen, dus toen ik nog wat energie in de benen had na een dagje fietsen, heb ik toch de sprong gewaagd en kwam tot 11 km onder de top. Toen was m’n accu leeg…
Verder was het een beetje een saaie week, want er is heel wat regen op m’n campertje gevallen. Het hield maar niet op en vanuit Holland hoorde ik de mooiste berichten over zon, dus balen. Maar inmiddels zijn de rollen omgedraaid en is het weer hier weer zoals het moet zijn: zon, beetje wind, 25 graden.
En omdat het weer in Italië te wensen overliet, ben ik maar een beetje in de Provence blijven hangen.
Geen straf, want dit is toch, na Australië, m’n meest favoriete vakantieland.
Tijdens m’n fietstochten ontdek ik steeds weer wat nieuws. Dat het tolgeld in de Gorges de la Nesque (een riviertje dat in miljoenen jaren de rotsen heeft uitgehold) betaald werd met zout (!), dat het zoemen dat ik opeens langs de kant van de weg hoorde, veroorzaakt werd door miljoenen bijen die in de kloof van een rots een nest hadden. Dat het voorjaar een aaneenschakeling van kleuren is, met als hoofdkleur het paars van de tijm die hier rijkelijk bloeit.
Maar ook dat de Franse kerken het bedrag voor het opsteken van een kaarsje opeens met 50 procent hebben verhoogd. Waar ik vorig jaar nog voor 50 eurocent een kaarsje kon branden, is dat nu opeens een euro geworden. Maar ja, nog niet duur voor een wens en een bedankje…
En tijdens de tochten met m’n camper ontdek ik dat de camperplaatsen voller en voller worden. Soms denk ik: zet er een paar olifanten bij en je hebt een circus, zo vol is het soms.
Daarom sta ik het liefst op plekken van de organisatie France Passion. Deze organisatie geeft camperaars de gelegenheid bij lokale producenten te logeren. De ene keer sta je bij een wijndomein, dan weer bij een producent van lavendelolie, of bij een boerderij waar lamsvlees wordt verkocht.
En er horen leuke verhalen bij. Zo hoorde ik vandaag van de eigenaresse van de boerderij, dat de ezels waar ik met m’n camper naast sta, gebruikt worden om proviand te brengen aan de schaapherders die van mei tot september in een onherbergzaam gebied verblijven. De weggetjes zijn daar zo smal, dat er met een auto niet is te komen, dus daarom maar op deze, overigens milieuvriendelijke, manier. En waar hebben de ezels al die negatieve gezegden toch aan te wijten? Ze zijn dom, koppig, hebben ezelsoren en worden als bruggetje gebruikt. Meer dan 2000 jaar ten dienste staan van de mens en dan zo afgescheept te worden.
Overigens wel bijzonder dat je je van mei tot en met september als schaapherder zo wenst af te zonderen.
Toch maakt het ze gelukkig. Althans, dat vertelde me een geitenhoeder die ik onderweg tegen kwam. Alhoewel hij wel toe moest geven dat het niet altijd even geweldig is. Zeker als het onweert of koud is. Maar ja, elk voordeel heeft z’n nadeel!
Dus op weg naar Italië, even doorsturen en toen was ik op een mooie camperplaats in Monterosso del Mar, een van de 5 kustplaatsjes van Cinqueterre, gelegen aan de Liturgische kust.
En wat een cultuurschok zeg: Eerst alsmaar asfalt en honderden tunnels en dan ineens ondergedompeld worden in een schattig dorpje met kleurrijke huizen. Ik was meteen in Italië op dat moment!
Italië, het land met de vele letters ‘i’ in z’n taal en m’n Fiat voelde zich er meteen thuis.
En, wat me opviel: in tegenstelling tot de Fransen, die met elkaar converseren alsof ze een groot geheim delen, praten de Italianen met elkaar alsof ze altijd ruzie hebben.
Maar wat geniet ik weer! Van het eten, van de natuur en niet te vergeten van het ijs. Echt zo heerlijk!
De eerste dag in Italië stond in het teken van een wandeling van 2 uur door de bergen. De tocht werd begeleid door een accordeonspeler, een sinaasappelverkoper en een sieradenmaker, dus afleiding genoeg. Maar toch een behoorlijk pittige tocht, dus dat ijsje had ik wel verdiend.
De volgende dag naar Lucca. En ik trof het. In de Dome St. Martin zong op dat moment een koor. Zo mooi dat het me kippenvel bezorgde. En even van al dat toeristengedoe af. Want hoe mooi deze steden in Italië ook zijn, ze worden overlopen door honderden mensen en dat is eigenlijk niks voor mij.
Dus ben ik teruggelopen via de ommuurde stadswal, die vroeger alleen werd gebruikt door de upper ten om daar te flaneren. Diezelfde upper ten die vroeger torens liet bouwen om hun rijkdom te tonen aan het volk.
Verder richting Pisa. Die toren wilde ik vanaf m’n jeugd al zien, dus nu kwam het er eindelijk van. En hij staat me toch scheef! Wetenschappers hebben uitgerekend dat hij in 2040 om gaat vallen dus dat maak ik nog net mee (hopelijk). Ook daar zag het weer zwart van de mensen, werd er prullaria verkocht waarbij de toren de hoofdrol speelde, maar vond ik toch dat het plein met de toren een prachtig harmonieus geheel vormde. Al dat marmer en de rust die het uitstraalt en dit ondanks de drukte.
Daarna ben ik nog even de stad Pisa ingegaan en heb me ondergedompeld in de gezelligheid van de stad. Wat een sfeer. Het deed me denken aan Sevilla met al die gezellige terrasjes.
Door naar Volterra, ook weer een en al cultuur. Wat heeft Italië daar toch veel van. Het is niet allemaal even goed onderhouden, maar je waant je steeds honderden jaren terug.
Ik fietste van de camperplaats naar Volterra en je moet goed oppassen want hier openen zich (auto)deuren die in Holland gesloten zouden blijven. Kortom, buiten de Giro d’Italia zijn ze hier nog niet veel fietsers gewend.
Ik sta op een camperplaats van een voormalig circusdirecteur met als core business slangenbezweerder.
Dat is helaas over, maar ter nagedachtenis aan zijn beroep en aan zijn vader heeft hij samen met zijn broer een Dinopark gemaakt. Een gigantisch karwei en hoewel een beetje gedateerd, geeft het wel weer welke gigantische dieren ooit hebben geleefd.
Volterra dus. Ik vond het een wat hoekige en statige stad. Veel rechte gebouwen en heel massaal. Het gaf me een deprimerend gevoel, ondanks de zon die heerlijk scheen.
Dus de volgende dag weer verder, na hartelijk afscheid genomen te hebben van de zoon van de eigenaar, die voetbalfan is en natuurlijk hoopt dat Italië wint.
Overigens is het hier niet zo’n gekkenhuis als in Holland voor wat betreft het commerciële gedeelte van het voetbal.
Geen vlaggen, geen autovlaggetjes, geen toeters. Helemaal niets. Het verbaasde me.
De volgende stad is San Gimignano. Volgens velen een prachtige stad en dat was het ook.
Toen ik aan kwam rijden zag ik al hoe mooi de stad met z’n vele torens (ooit 72 maar nu nog maar 6) op een heuvel ligt en op de een of andere manier deed de stad me aan New York denken. Maar dan uit de middeleeuwen.
‘s Middags de stad in en wat een gezelligheid!
De pleinen, de terrassen, de mooi bewaarde gebouwen. Wat een sfeer! En hoewel het overbevolkt is door toeristen, vooral Amerikanen, heeft het toch z’n eigenheid behouden.
Ik heb wat cultuur gesnoven, natuurlijk pizza gegeten en ijs gesmuld. De kampioen ijsmaker van Italië heeft hier namelijk een winkel.
De volgende dag opnieuw met de bus naar de stad en dit was een ritje toeristen pesten.
De chauffeur zat op een verende stoel, maar wij niet!
En elke verkeersdrempel negeerde hij, dus als je daar met 60 km per uur overheen scheurt voel je dat wel in je plastic stoeltje.
Gelukkig duurde het ritje maar kort en heb ik me de rest van de dag ondergedompeld in de ruis van de stad.
Dat doe ik toch het liefst: alles van een afstand op een bankje of een terras bekijken, steeds op een andere plek zijn, nieuwe mensen ontmoeten, historie beleven.
Inmiddels liep ik al twee dagen te kwijlen om een tas die ik had gezien, dus uiteindelijk heb ik ‘m maar gekocht en loop ik er nu heel chic bij.
Omdat ik goeie berichten had gehoord van medecamperaars over het Chiantigebied heb ik m’n route enigszins aangepast en ben ik door dit mooie wijngebied gereden. En natuurlijk van de wijn geproefd. Die viel me een beetje tegen. Maar er komen nog wijngebieden genoeg dus mijn tijd komt nog wel.
Het volgende ritje was een mooie trip door de Toscaanse heuvels en uiteindelijk kwam ik aan in Siena.
En die stad overtrof alles.
Een juweel van een plein, met daaromheen een fontein en een paleis en dat alles maakt dat je je weer waant in de Middeleeuwen. Zeker ook omdat ik las dat eeuwen geleden op ditzelfde plein ene Bernardus van Siena vanaf de kansel de lichtzinnigheid van de vrouwen uit Siena aan de kaak stelde.
Ook toen al…..
Door naar de kathedraal. En hoewel het tegen m’n principe is om te moeten betalen voor een kerk, ben ik daar in dit geval maar van af geweken en ik had er geen spijt van.
Ondanks alle pracht en praal stoorde het me niet, want het was met zoveel liefde gemaakt allemaal en ik kan me voorstellen dat, als je van kunstgeschiedenis houdt, je je hart hier kunt ophalen.
Voor mij was dit de mooiste stad totnogtoe.
Maar we zijn er nog niet, want de volgende dag reed ik naar Montepulciano. Ook weer een bekend wijngebied en daar weten ze wel raad mee hier. Erg commercieel, maar de stad was mooi en de wijn was lekker.
Het weer is overigens prachtig voor wat ik wil doen. Niet al te heet, soms wat onweersachtig, maar prima weer voor cultuur en natuur.
Zo langzamerhand nader ik Rome, alhoewel de dames van de navigatie er soms heel anders over denken. Wat heb ik toch soms ruzie met die twee.
De een zegt links, de ander rechts en het liefst midden in een stad. Dus dan spreek ik m’n eigen richtingsgevoel maar weer aan en meestal pakt dat nog het beste uit.
Ook vandaag was het weer raak. Ik had een mooie route uitgestippeld naar Orvieto, maar als het aan hen had gelegen had ik nu aan de Wolga gezeten.
Overigens zijn de wegen hier bar slecht. Aan verkeersdrempels doen ze hier niet. Hoeft ook niet want de weg is een en al verkeersdrempel. Sneller dan 40 rij ik niet, maar daar denken de Italianen heel anders over, want voor hen geldt een doorgetrokken streep, zebrapad, maximum snelheid of inhaalverbod niet. Het is dus constant oppassen, maar ach, ook dat went.
Orvieto was overigens ook weer een prachtige stad, maar ik word een beetje cultuurmoe.
Morgen reis ik dus verder naar het meer van Bolsano en daar ga ik eens een paar dagen lekker op een luchtbed op het meer drijven.
En wat heb ik me vermaakt daar aan het meer van Bolsano. Het verbaast me gewoon dat het zo rustig is in deze regio.
Waar in andere landen een meer helemaal wordt geëxploiteerd door hotels en eettenten, is er van dat alles hier niets te bekennen en worden de toeristen verwend met mooie strandjes, mooi aangelegde tuinen met bankjes en een superschoon meer.
Ik ben er helemaal omheen gefietst en dat was een feest. Gezellige Italiaanse dorpjes, lekker ijs, Italiaanse families met ‘La Mamma’ in het middelpunt van de belangstelling. Echt zoals je je Italië van vroeger voorstelt.
Maar mijn onrustige aard dreef me weer verder, dus werd het de laatste etappe voor de camper.
En hoe ik er gekomen ben via die barslechte wegen is me nog een raadsel, maar wat een klappen heeft de camper gekregen zeg langs al die kuilen in de weg. Ik probeerde er zigzaggend omheen te rijden, maar moest er toch zo af en toe doorheen. Ik was blij dat ik er was.
Ook deze camping lag weer aan een schitterend meer. Heeft een eigen privé strandje en ligt vlakbij Rome.
En wat een geweldige stad is dat!
Zoveel cultuur dat je niet weet waar je kijken moet.
Ik begon op het St. Pietersplein, maar dat zag zo zwart van de mensen, dat ik maar snel de oude wijk Trastevere ingedoken ben. Men vindt dat hier de oorspronkelijke Romeinse bevolking nog woont en dat is te zien. Ik heb nog nooit zoveel mannen bij elkaar gezien die op Julius Caesar leken. En dat niet alleen was authentiek. Ook de pizza’s smaakten voortreffelijk. Wat eten wij hier in Holland toch een oude korsten brood (die ze pizza’s noemen).
Verder de groente- en fruitmarkt Campo de Fiori op. Ooit werden hier 20 ketters in de kokende olie gegooid, maar nu worden er alleen nog maar aubergines in gebakken gelukkig.
Omdat ik de St. Pieter even gelaten had voor wat hij is, ben ik toch maar een aantal andere kerken in gelopen, die allemaal hun eigen verhaal hebben.
Zo is er het verhaal van de kerk van Santa Cecilia. Zij had al op jonge leeftijd de eed van kuisheid afgelegd, maar niets aan haar ouders verteld. Toen die haar hadden uitgehuwelijkt, keek de jonge echtgenoot natuurlijk behoorlijk op zijn neus.
Op het moment dat zij hem vertelde dat hij vreselijk zou moeten lijden als hij haar ook maar met 1 vinger aan zou raken, vroeg hij hoe hij toch haar liefde voor zich kon winnen. Door in God te gaan geloven, zei ze. En zo geschiedde.
Tot de Romeinen erachter kwamen. Het christelijke geloof was toen niet toegestaan.
Dus kregen ze beiden de doodstraf.
Maar toen de beul haar schoonheid zag, gooide hij al bij de 2e klap zijn bijltje erbij neer. Uiteindelijk is ze toch aan haar verwondingen overleden, maar 600 jaar later trof een kunstenaar haar ongeschonden aan in haar graf en heeft een prachtig beeld van haar gemaakt.
Kijk, zo gaat een kerk voor mij leven. Ook al is het een gruwelijk verhaal.
De volgende dag ‘dolce far niente’, maar daarna toch weer een tripje naar Rome, waar ik op zondagmorgen om half 9 op het St. Pietersplein liep en daar net op tijd aankwam om de zwervers hun dozen op te zien ruimen. Ze moesten weg voor de toeristen kwamen. Gaf me een dubbel gevoel.
De St. Pieter dus. Natuurlijk pracht en praal, maar ik was vooral onder de indruk van het prachtige beeld van Maria en Jezus, gemaakt door Michelangelo. Het straalde zoveel liefde uit.
Daar moest ik later aan denken, toen ik twee zwerversvrouwen van rond de 70 zag zitten knikkebollen bij hun spulletjes. Eentje hield trouw de wacht, de ander kon dan even slapen. Hartverscheurend.
En zo liet de stad me zijn gezicht van alle kanten zien. De meeste highlights had ik na 3 dagen wel gezien, dus heb ik me daarna heerlijk vermaakt aan het meer en genoten van de zon.